Taak
De tactische
richtlijnen voor het optreden van pantserwageneenheden
werden in november 1936 vastgelegd in het Pantserwagen
Reglement deel II, 'Het Gevecht' (No. 139b), waarin
het volgende over eigenschappen en taak van pantserwagens
was opgenomen:

- Door
hun grote snelheid en werkingssfeer kunnen
pantserwagens snel en verrassend, zelfs tot op
grote afstanden van de eigen hoofdstrijdkrachten,
optreden.
- Door
hun pantsering kunnen zij de vijand - ongeacht
diens geweer- en mitrailleurvuur - dicht naderen,
hem met kanonnen en mitrailleurs krachtig onder
vuur nemen, en zich daarna gemakkelijk uit het
gevecht losmaken.
- Verrassend
optredend kunnen zij de vijand in diens flank en
rug met vuur ernstige verliezen toebrengen en
weerstanden, welke aan hun marsweg zijn gelegen,
breken.
- Op
het gevechtsveld bieden stilstaande pantserwagens
zeer lonende doelen voor vijandelijke artillerie
en anti-tankwapens.
- Pantserwagens
lenen zich niet voor het passief verdedigen van
een bepaald terreingedeelte. Hun verdedigend
vermogen beperkt zich tot het vertragen van 's
vijands opmars door het afgeven van vuur uit
achtereenvolgende opstellingen.
- Door
voorgenoemde eigenschappen zijn pantserwagens bij
uitstek geschikt voor het uitvoeren van de
verkennings- en de veiligheidsdienst in
rechtstreekse samenwerking met cavalerie en
wielrijders.
- Tijdens
het gevecht kunnen zij belangrijke diensten
bewijzen door - in rechtstreekse samenwerking met
andere wapens - aan deze een krachtige materiële
en morele steun te verlenen'.
- Pantserwagens
kunnen voorts tot op grote afstand van de eigen
troepen zelfstandig optreden tot het uitvoeren
van opdrachten met betrekking tot de verkennings-
en veiligheidsdienst en tot het uitvoeren van
raids, waaronder te verstaan verrassende
aanvallende ondernemingen tegen 's vijands flank
en rug, alsmede ondernemingen ten doel hebbende
het totstandbrengen van vernielingen.
Een bij
de Lichte Brigade ingedeeld eskadron pantserwagens kon
geheel of gedeeltelijk worden ingezet:
- als
zelfstandige eenheid
- ingedeeld
bij één der onderdelen van de Lichte Brigade
- ingedeeld
bij de brigadereserve.
Bij
optreden in eskadronsverband bepaalde de
eskadronscommandant de vorm van het eskadron. In de regel
werd bij een verplaatsing één peloton als voor- of
achterhoede of als flankdekking ingezet. De onderlinge
afstand mocht in het algemeen niet meer dan 5 km
bedragen.
Eskadronsamenstelling
en bemanning
 |
Bijlage
1 bij het Pantserwagen Reglement deel II 'Het
Gevecht', voorschrift no. 139b, KMA Breda, 1936 |
De pelotonscommandant/wagencommandant was
een luitenant of kornet.
De bemanning van een pantserwagen bestond
uit 5 man:
- een wagencommandant/wachtmeester
- een korporaal
- 3 huzaren
Deze vijf mannen hadden de volgende functies:
- de commandant, ook belast met laden van het kanon
- de richter, belast met richten en afvuren van de
torenwapens en het laden van de mitrailleurs
- de chauffeur
- de schutter, belast met het bedienen van de
boegmitrailleur
- chauffeur/schutter, voor het rijden in achterwaartse
richting en het bedienen van de achter in de romp
geplaatste mitrailleur
Het personeel van het 1e en 2e peloton van het 2e
Eskadron Pantserwagens gaf zichzelf de stoere bijnaam 'Pantserknotsen'.
M38
commandowagen 1 met bemanning
Uniform en emblemen
 |
In juni 1936 werd - ondanks andere aanbevelingen
van ritmeester H. Wilbrennink - het uniform van
het pantserwagenpersoneel vastgesteld als dat van
onbereden huzaren: grijsgroene veldjas en rijbroek zonder leren zolder,
zwartleren beenkappen, geen kolbak maar veldmuts
en de overjas beredenen.
De pantserwagenbemanning werd verder uitgerust
met een blauwe pantserwagenoverall met koppel.
Officieren droegen een donkerder tint blauwe
buitenmodel overall met het draagriemstel (ook
wel bokkentuig of Sam Browne genoemd) en een
donkerblauwe buitenmodel veldmuts (zonder
officiele toestemming). In de pantserwagen werd
onder de overall meestal de rijbroek met trui
gedragen. |
 |
Het was de
bedoeling een leren helm - van het type vlieger/waarnemer
- te verstrekken, maar dit is nooit gebeurd. Indien
wenselijk werd de model staalhelm gedragen. De bij een
huzaar behorende ruitersporen werden in de pantserwagen
niet gedragen, maar wel los meegenomen. De
pantserwagenbemanning was bewapend met een pistool M25
als persoonlijk wapen. Vóór het uitbreken van de oorlog
werd aan hen ook een stormdolk uitgereikt.
Als onderdeelsembleem werd op de kraag van de veldjas een
paar pantserwagentjes gedragen.
 |
 |
 |
 |
pantserwagenembleem in brons
voor korporaals en huzaren |
pantserwagenembleem in zilver
voor korporaals en huzaren
(sinds voorjaar 1939) |
ingeborduurd
pantserwagenembleem in witte zijde voor
onderofficieren |
ingeborduurd
pantserwagenembleem in zilverdraad voor
officieren en adjudant-onderofficieren |
|